Menu

None

Reactie op Het heilige gebeurt van prof. Dr. F.G. Immink door dr. Miranda Klaver

Een wandelaar op pad

Over de protestantse kerkdienst heb ik de laatste jaren veel verhalen gehoord. In mijn onderzoek naar de groei van evangelische kerken kwam ik een grote groep mensen tegen die afgehaakt zijn in de protestantse kerken. In de talloze interviews en gesprekken werd veel gesproken over ervaring en ontmoeting met God in evangelische kerken in tegenstelling tot de ervaring met de klassieke kerkdienst waar het heilige juist niet gebeurd. Ik heb daarom het boek van professor Immink met heel veel belangstelling gelezen. In mijn reactie wil ik drie stellingen naar voren brengen: (1) de kerkdienst als performance omvat meer dan taal (2) participatie tijdens de kerkdienst is niet vanzelfsprekend en (3) de kerkdienst staat niet langer centraal in het godsdienstig leven van gelovigen maar is een optie geworden.
In de eerste plaats wil ik ingaan op de betekenis van de kerkdienst als performance. Terecht beschrijft Immink de kerkdienst als een ‘gebeuren’, als ‘een liturgische handeling waarin de actieve en volledige deelname van de gemeente van belang is’ (p. 23). Het gaat over samen bidden, samen zingen, lezen, luisteren en brood en wijn delen met elkaar. Anders dan Wim Dekker’s pleidooi voor een rehabilitatie van de preek als antwoord op de crisis van het Nederlands protestantisme relativeert Immink deze eenzijdige nadruk op de heilsbemiddeling via het Woord. Tijdens de kerkdienst zijn er veel meer wegen waarlangs de mens in het bereik van de Geest komt: praktijken als zingen, bidden, avondmaal en doop horen daar bij. Met de nadruk op de kerkdienst als performance biedt Immink een belangrijke correctie op de protestantse concentratie op de preek als bemiddelingspraktijk. Het gaat om de vraag hoe de Geest werkzaam is in alle facetten van de kerkdienst. Een goede liturgie is daarom gebaat bij een divers aanbod van praktijken die elkaar versterken en ondersteunen.
Ik constateer dat Immink zijn aandacht vooral richt op het verbale, voor de talige aspecten van performatieve praktijken. In de bespreking van het avondmaal gaat het over de juiste woorden, gebeden en formulieren maar wordt bijvoorbeeld voorbijgegaan aan de ervaring van proeven en eten. Over de betekenis van het zingen gaat het over liedteksten maar blijft de bespreking van muzikale stijl en de wijze van performance achterwege. Daarmee kom ik bij mijn eerste stelling. Het beeld van de kerkdienst als performance onderschrijf ik volledig maar de kerkdienst als performance omvat meer dan taal.
In mijn onderzoek ben ik getroffen door de grote betekenis die nieuwkomers in evangelische kerken aan muziek toekennen. Muziek heeft bij uitstek betrekking op het niet-talige domein van betekenissen. De ervaringen van nieuwkomers in evangelische kerken leren mij dat zingen en muziek een belangrijke brugfunctie kunnen vervullen naar de leefwereld van de bezoekers en van grote betekenis kunnen zijn voor ontmoeting met het ‘heilige’. Muzikale voorkeuren spelen een cruciale rol en kunnen niet losgezien worden van culturele zintuiglijke socialisatie. Door velen wordt de traditionele kerkelijk liedcultuur als vervreemdend ervaren omdat zij op grote afstand staat van de muziekcultuur buiten de kerk. Het waarderen van traditionele gezangen begeleid door een orgel vraagt om een hoge mate van socialisatie binnen een bepaalde religieuze omgeving die eerder participatie verhindert dan activeert.
Maar behalve muziek wordt er tijdens de kerkdienst nog veel meer op het niet-talige domein gecommuniceerd. De inrichting van de kerkzaal, de aankleding, de lichtinval, de opstelling van de stoelen, de voorwerpen in de ruimte, dit alles is onderdeel van de kerkdienst als performance. Wordt de aandacht getrokken naar de preekstoel als centrum van de kerkdienst, of naar de tafel met brood en wijn? Voordat er een woord uitgesproken is en de kerkdienst begonnen is wordt de bezoeker met allerlei elementen geconfronteerd die herkenning dan wel vervreemding oproepen en die de ervaring van de kerkdienst zal beïnvloeden.
Performance is meer dan taal, het omvat symboliek, voorwerpen, esthetiek zoals muziek en de architectuur van het gebouw. Tijdens de kerkdienst als performance is er een dialoog gaande tussen de betekenissen die kerkgangers met zich meedragen en hetgeen aangeboden wordt. En het niet-talige domein van tekens en symbolen maakt onlosmakelijk onderdeel uit van het proces van betekenis geven. Het evocatieve karakter van een kerkdienst is daarom niet een gegeven maar is als potentieel meer of minder aanwezig en wordt begrensd door bepaalde randvoorwaarden.
Dit brengt mij naar mijn tweede stelling: participatie tijdens de kerkdienst is niet vanzelfsprekend. Voor de liturgische handeling is actieve en volledige deelname van belang zegt Immink (p.23). Maar hoe verandert een kerkganger van toeschouwer tot deelnemer aan het gebeuren? Wat voor praktijken zijn meer of minder uitnodigend voor kerkgangers?
Ik lees bij Immink een grote aarzeling om de menselijke subjectiviteit teveel nadruk te geven omdat dit ten koste kan gaan van de traditie. Participatie in de gereformeerde traditie komt vooral tot uitdrukking in de aandacht voor instructie, het onderwijzende en heeft dus betrekking op taal, op de leer. Hier ligt een spanningsveld. Enerzijds houdt Immink een pleidooi voor de verschillende wegen waarlangs de Geest werkzaam is tijdens de kerkdienst, maar uiteindelijk is de Geest werkzaam door het Woord. Hieruit spreekt de moeite van de protestantse traditie met alternatieve bemiddelingspraktijken die teruggaat op de reformatie: de radicale breuk met de materiële, rituele en klerikale bemiddelingspraktijken van de katholieke kerk.
Goede liturgie stelt de aanwezigen in staat om ‘grenservaringen’ op te doen die verwondering, angst, ontzag of extase oproepen. De ervaring van ‘het heilige gebeurt’ heeft daarom te maken met een intensivering van alledaagse ervaringen die een religieuze potentie bezitten.3 Ik meen daarom dat Immink onvoldoende aandacht besteedt aan de subjectiviteit van de postmoderne mens. Participatie vraagt om een betrokkenheid die het hoofd, de leer en het dogma overstijgt. Sterker nog: participatie doet een beroep op de mobilisatie van de zintuigen en het lichaam, en op het betrekken van emoties tijdens de kerkdienst. Vanuit de omringende belevingscultuur wordt duidelijk dat het verbale niet het meest sprekende is in onze tijd maar dat ons verstaan van de werkelijkheid gepaard gaat met symbolen, beelden, kunst die een beroep doen op zintuiglijke ervaringen. De verhalen van evangelische, ex-gereformeerden stellen deze aspecten van het geloof expliciet aan de orde. De ontroering tijdens praise en worshipmuziek, de aanraking tijdens een gebed om genezing, het gevoel van welkom door een arm om de schouder, de ervaring van geraakt zijn tijdens het luisteren naar een levensverhaal. Het roept de vraag op wat geloof inhoudt. Gaat het om het beamen van een traditie of om een persoonlijke subjectieve toe-eigening van het geloof?
Persoonlijk vind ik de onderwaardering voor de traditie van de kerk één van de grote zwaktes van de evangelische beweging. De traditie biedt het noodzakelijke interpretatiekader voor individuele geloofservaringen. Maar tegelijkertijd biedt de evangelische beweging een correctie op een te rationele, cognitieve vorm van protestants christendom. De menselijke ervaring wordt gethematiseerd en nieuwe theologische doordenking en waardering van het lichaam en de zintuigen worden geadresseerd.
In dit verband vind ik het jammer dat Immink weinig zegt over het performatieve karakter van het doopritueel. Dit kan naar mijn mening nieuw licht werpen op de discussie over de verschillende praktijken van kinderdoop en volwassendoop. Vanuit dit vertrekpunt wordt duidelijk dat de kinderdoop eerder de participatie van ouders bevestigt dan dat van het gedoopte kind. Bij de volwassendoop is het juist het samengaan van levensverhaal, intense zintuiglijke ervaring van nat worden, ten onder gaan dat de verbinding tussen het canon en het levensverhaal via de zintuiglijke ervaring bestendigt.
Immink is opvallend terughoudend in het ter berde brengen van emoties en affecties. Ze dienen gekanaliseerd te worden (p. 186), het mag niet romantisch worden (p. 192), het gemoed moet door de gedachte geleid, gesteund en verlicht worden (p. 192). Emoties worden in verband gebracht met de huidige belevingscultuur, met amusement, met kortstondige, vluchtige beleving en de kick van het moment (p. 91). Hieruit spreekt een wantrouwen jegens de zintuigen als een bron van kennis en een onderwaardering van de ervaring en beleving als een van de wegen waarlangs de God mens bereikt. Wat hier gemist wordt is het serieus nemen van de incarnatie zoals dat bijvoorbeeld gebeurt in de anglicaanse theologie.
Tot slot mijn derde stelling: De kerkdienst staat niet langer centraal in het godsdienstig leven maar is een optie geworden. In de aankondiging van deze dag stond te lezen dat de ‘kerkdienst centraal en cruciaal is in het godsdienstig leven van gelovigen anno nu’. Ik denk dat hier eerder een wens uitspreekt dan dat dit recht doet aan de realiteit. De praktijk laat immers een ander beeld zien. De laatste decennia heeft religie in Nederland, inclusief de christelijke traditie een grote verandering ondergaan. Het aantal mensen dat zegt te geloven is verrassend groot in verhouding tot het aantal mensen dat op zondag een kerkdienst bezoekt. Voor de eerste groep blijft de klassieke kerkdienst vooral belangrijk tijdens overgangsmomenten in het leven en dan met name bij de geboorte van een kind, voor de het sluiten van een huwelijk en het afscheid van een geliefde met een afscheidsdienst. Op deze cruciale momenten wordt een beroep gedaan op de kerk in het faciliteren van betekenisvolle rituelen.
Daarnaast neemt de frequentie van het kerkbezoek van betrokken leden nog steeds af. De klassieke kerkdienst moet concurreren met veel alternatieve plekken van inspiratie en toerusting. Enerzijds is de kerk daar zelf debet aan. Met de aandacht voor vernieuwing binnen de kerk hebben mensen verschillende opties zoals gesprekskringen, groeigroepen, cursussen, zoals de Alpha cursus. De setting van de kleine groep biedt een veilige plek waar mensen zich gekend weten, waar ze hun vragen en twijfel delen, hetgeen de ervaring van gemeenschap stimuleert.
Maar ook buiten de kerk zijn veel alternatieven. Er is een uitgebreide christelijke religieuze markt met een groot aanbod van o.a. conferenties, christelijke concerten, genezingsdiensten, retraitecentra, kloosters en cursussen. Verder bieden de media behalve kerkdiensten op televisie talloze mogelijkheden voor inspiratie via Internet. In mijn onderzoek hoorde ik veel verhalen van mensen die hun leven lang elke zondag naar de kerk waren gegaan maar momenten van intense geloofsbeleving juist buiten de reguliere kerkdienst hadden opgedaan. Dit stelt fundamentele vragen bij de werking van de Geest zowel in de kerkdienst als ook daarbuiten.
Als ik luister naar pioniers op het gebied van kerkplanting in Amsterdam is de vraag naar de toekomst van de traditionele kerkdienst uiterst actueel. Er wordt geëxperimenteerd met nieuwe praktijken, met nieuwe vormen en er wordt volop gediscussieerd over de vraag naar kerk-zijn in deze tijd. In een discussie op de website van Jos Douma over de toekomst van de kerkdienst en met name over de preek las ik volgende reactie van een van deze pioniers, Martijn Horsman, voorganger van Stroom Amsterdam:
Wat zich hier wreekt is de eenzijdige opvatting wat er eigenlijk gebeurt in een kerkdienst. Nee sterker, wat het betekent om een christelijke gemeenschap te zijn. Natuurlijk moet het evangelie in een christelijke gemeenschap ter sprake worden gebracht en een preek van een voorganger is daarbij een functioneel middel. Maar ook ik merk dat de eisen die hierin aan voorgangers worden gesteld ondragelijk beginnen te worden. Waarom zou je naar de amateuristische pogingen van je lokale predikant luisteren als je ook de sublieme ‘sermon’ van Tim Keller kunt downloaden? Het lijkt me raadzaam als kerken zich richten op datgene wat je niet elders kunt halen. Want geweldige preken en de ervaring van fantastische worship kunnen mensen ook elders halen. En dat doen ze ook. Maar alleen het leven binnen een concrete christelijke gemeenschap is onvervangbaar. En bovendien verandert alleen dat mensen echt. Dat is het werkelijk ‘heilige’ wat gebeurt.
Dit brengt mij tot de conclusie dat onze discussie over de toekomst van de kerkdienst ten diepste gaat over de toekomst van de kerk in de meest brede zin. Een herijking van de kerkdienst binnen de gereformeerde traditie is naar mijn mening een weinig vruchtbare binnenkerkelijke discussie omdat deze voorbijgaat aan de trend dat denominationele verbanden hun betekenis verliezen op het grondvlak. In mijn visie is het hoog tijd voor zowel een herbezinning op de waardevolle elementen uit andere geloofstradities als op de betekenis van de kerk als geloofsgemeenschap in onze samenleving.
Miranda Klaver

Dr. Miranda Klaver houdt zich als antropoloog en theoloog bezig met vragen over de relatie tussen cultuur en religie. De betekenis van bekering en de aantrekkingskracht van evangelische en pinkerkerken in Nederland is het thema van haar recentelijk afgeronde promotieonderzoek. Op 30 juni 2011 is zij gepromoveerd (cum laude) op het proefschrift This is my Desire aan de Vrije Universiteit te Amsterdam. Het manuscript is online beschikbaar.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken